Ik heb altijd wel wat met onze taal gehad. Dat moet wel als je schrijft, anders schrijf je niet, om het maar eens op zijn Cruijffiaans te zeggen. Ik heb geen bijzondere achtergrond op het terrein van de Nederlandse taal, maar het ligt me gewoon wel. Laat ik het zo maar noemen, in alle bescheidenheid, ahum. We hadden een moeder met een zeer goed taalgevoel en het taalonderwijs in de jaren zestig was nog zeer gedegen. Beide vormden blijkbaar een solide fundament. Als kind schreef ik al. Losse stukjes en verhaaltjes, geïllustreerd met mijn eigen tekeningen. Ik had prima cijfers op school voor de Nederlandse taal, maar drie klassen HAVO en een MTS is nog lang geen VWO of Gymnasium. Ik heb dat een beetje gecompenseerd door veel te lezen. Wel met het ‘echte’ werk, van Reve tot Kerouac en van Vestdijk tot Conrad. Daarnaast vergaarde ik geleidelijk ook wat kennis over vertelperspectief, plot, syntax, semantiek, ritme, redactie, enzovoort. Helemaal ‘van de straat’ ben ik dus ook weer niet. Sinds de komst van internet is het lezen te veel op de achtergrond geraakt en dat is jammer. Maar schrijven ben ik blijven doen. Vooral reisdagboekjes, vanaf 2008 weblogs en misschien ooit een ‘echt’ boek.
Mijn vrouw J. heeft van nature ook een goed gevoel voor het gesproken en geschreven woord. Ze beheerst, vooral mondeling, enkele talen redelijk tot zeer goed. Ze wist zich ooit binnen een paar maanden heel behoorlijk Bahasa Indonesia eigen te maken. Daar hebben we ooit, ter plaatse, bijzonder veel plezier van gehad. Met name dat gezeur van irritante Javaanse ventjes die je van alles en nog wat willen aansmeren wist ze in hun eigen taal met charme te pareren. Chapeau.
Ze kan ook erg goed dialecten nadoen, nota bene zelfs buitenlandse. We liepen ooit eens op een strand in de buurt van Lulworth. Ja, zo heet het echt. Het ligt in Zuid-Engeland aan de schitterende Dorset Heritage Coast, zoek het maar op. Ze raakte daar op het strand aan de praat met een ‘local’. Ze speldde hem op de mouw dat ze uit Basingstoke kwam, ten zuidwesten van Londen. Zo spraken ze nog wat verder en na verloop van tijd verklapte J. toch maar dat ze een Nederlandse was. De man kon het bijna niet geloven. Een mooi compliment en een leuk voorbeeld hoe goed ze kan ‘imiteren’.
De fenomenale serie ‘Peaky Blinders’ heeft J. al meerdere malen bekeken. Peaky Blinders is een regelrecht monument van decor, fotografie, acteren én de Engelse taal. In Nederland nagenoeg onbekend, maar in het Angelsaksisch taalgebied uitgegroeid tot een cult-fenomeen. J. geniet van de serie in al haar facetten, maar boven alles van het gesproken woord.
De Peaky Blinders waren een groep misdadigers in Birmingham die echt hebben bestaan in de jaren twintig van de vorige eeuw. Het is geen 'leuke' serie, maar het zit vol met ironische en wrange humor die vooral verborgen zit in de taal. De Peaky Blinders zijn actief in alles wat god verboden heeft en na verloop van tijd krijgt de maffia er de lucht van en wil de handel over nemen. Op enig moment meldt zich een maffiabaas uit New York bij de 'Port Control' in Liverpool. Zijn doel is natuurlijk infiltratie en verrijking door middel van afpersing, mishandeling en doodslag. De douanebeambte vraagt aan de maffiabaas: "What is the purpose of your visit?" "Pleasure" is het hese antwoord. Daar moeten wij dan echt vreselijk om lachen. Net als het onderschrift op het label van de Gin die de boeven in Birmingham stoken.
Tussen haakjes, onze zoon Stijn heeft ook zijn talenten, maar taal hoort daar niet bij. Wij hebben hem vanaf zijn eerste levensjaar voorgelezen. IEDERE avond voor het slapen gaan. Voorlezen, dat was goed, want dan gingen ‘ze’ namelijk later ook lezen. Boekenkasten vol met infantiele plaatjesboeken en de volledige Jip en Janneke bibliotheek hebben wij hem voorgedragen. Jaren achtereen. Stijn moet zijn eerste boek nog uitlezen.
Bovenstaande alinea's in aanmerking nemende, zal het niet bevreemden dat J. en ik allebei nogal alert zijn op woordgrapjes, fouten, vergissingen, opschriften, versprekingen en andere opmerkelijke aspecten van de Nederlandse (en Engelse) taal. Het lijkt misschien of ik op de stoel ga zitten van, bijvoorbeeld, Paulien Cornelisse ('Taal is zeg maar echt mijn ding'), maar in haar schaduw durf ik niet eens te verkeren. Hieronder dus wat opmerkelijke en leuke 'taaldingen', waargenomen en opgetekend door, en dat wil ik benadrukken, een amateur.
Puzzel
Puzzel is eigenlijk een Engels woord wat vernederlandst is. Van puzzle naar puzzel. Hoe spreek je dat nu uit? Niet als, godgloeiendegloeiende, PUUZEL. Je zegt toch ook niet ‘ZUULEN we vanavond naar de film gaan?’ Of, ‘We gaan een dagje naar ‘BRUUSEL’? Als het woord na de klinker twee medeklinkers bevat wordt de klinker ‘kort’ uitgesproken. Als een ‘uh’. Puuzel klinkt echt uitgesproken dom en kinderlijk. Weet u het nu eindelijk? Ik wil het woord PUUZEL nooit meer horen!
(Ik was op enig moment bezig met de eerste regels van dit blog. Tijd voor een bakkie en ik bleef voor de buis hangen bij een theatershow van Javier Guzman. Erg leuk moet ik zeggen. Plotseling onderbreekt hij zijn conference, loopt kwaad naar voren en roept keihard naar de zaal: "het is PUZZEL en niet PUUZEL, snap dat nu eens een keer!" Hij loopt terug en gaat daarna weer verder met zijn verhaal. Echt gebeurd. Dat ga je toch niet geloven?)
Schip met zure appelen
Onlangs had ik een klant aan de telefoon. Aardige dame die ik al twintig jaar ken. Ze verontschuldigde zich dat ze mij wat laat terug belde naar aanleiding van mijn eerder verzoek. Ze wilde eigenlijk de dag er voor bellen, maar vanwege de goede weersvooruitzichten had ze op het laatste moment besloten een dagje vrij te nemen. “Je hebt gisteren wel geluk gehad”, zei ik. “Als ik naar buiten kijk dan komt er weer een flink schip met zure appelen aan”. We zijn van dezelfde leeftijd, komen allebei uit de Randstad, maar ze had geen idee waar ik het over had. Ik heb het daarna aan veel anderen gevraagd, maar slechts een enkeling kent de uitdrukking. Zoek het maar op.
’s Lands wijs, ’s Lands eer
De volgende anekdote dateert alweer van begin jaren negentig. Mijn collega ‘Loek’ voerde een gesprek met ‘Susan’, een zakelijke relatie van hem die hij bijna dagelijks aan de telefoon had. Susan was een Amerikaanse maar sprak zeer behoorlijk Nederlands. Uiteraard met een vet yankee-accent. Ik volgde het gesprek niet echt, maar op een gegeven moment hoor ik hem zeggen “Ach Susan, weet je, 's Lands wijs, ’s Lands eer”. Het bleef even stil aan de andere kant en toen vroeg Susan blijkbaar aan ‘Luke’ waar hij het in godsnaam over had. Toen volgde een monoloog van Loek van vele minuten. Eerst in het Nederlands, waar Susan geen touw aan vast kon knopen. Toen in het Engels, wat het alleen maar erger maakte. Het zweet gutste van Loek’s voorhoofd die steeds meer begon te haperen en te stotteren. Het voltallig kantoor kroop over de grond van het lachen.
Het is echt onmogelijk om deze uitdrukking in een paar woorden uit te leggen. Nederlands of Engels maakt dan nauwelijks uit. Ik heb het net opgezocht. De overeenkomstig gebruikte uitdrukking in het Engels is ‘When in Rome, do as the Romans do’. Maar het dekt de lading in mijn ogen beslist niet volledig. Een voorbeeld van de subtiliteiten van taal.
De Gooise ‘R’.
Alstublieft, dames en heren op het VWO, Gymnasium, hockeyclub, golfbaan, studentenvereniging en dergelijke: wilt u alstublieft stoppen met het cultiveren van die achterlijke Gooise ‘R’ in uw spraak? Het is echt géén gehoor. Echt, een faux pas van de eerste orde!
‘Running gag’
We hebben nogal wat ‘running gags’ in ons gezinnetje. Een running gag is een grap of uitdrukking die steeds terug komt. Vaak heel flauw. Maar daar zijn wij allebei wel van. Flauwe, meestal verbale grappen. ‘Computer says no’ is een sprekend voorbeeld van een running gag. Liefhebbers kennen dit zinnetje uit ‘Little Britain’ wel. Sommige running gags worden een soort ‘gezinsdingetje’. Eén er van vindt zijn oorsprong in een grap. Het speelt in de jaren zestig, dus vooral herkenbaar voor de ouderen onder ons. Een man is helemaal gek van Brigitte Bardot. Hij wordt 40 en zijn vrouw wil hem iets bijzonders geven voor deze speciale leeftijd. Dan krijgt ze een ingeving: ze laat op elke bil een ‘B’ tatoeëren. ‘BB’ dus, zoals Brigitte’s naam in die jaren werd afgekort. Op de bewuste dag informeert de vrouw haar man dat ze iets heel speciaals voor zijn verjaardag heeft. Ze neemt hem mee naar de slaapkamer, doet haar rok en haar onderbroekje naar beneden en bukt naar voren. De man staart even glazig naar haar achterwerk en zegt dan “Bob? Wie is Bob?”.
We moeten er nog altijd om lachen. Dus, als we de naam Bob horen vallen, dan kijken we elkaar aan en zeggen we in koor “Bob? Wie is Bob?”
Gijzelaar
Iemand die tekent is een tekenaar. Iemand die twijfelt is een twijfelaar. Iemand die bedelt is een bedelaar. Toch? Dus iemand die gijzelt is een gijzelaar? Nee. Volgens Artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht is gijzelen “een persoon wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven en beroofd houden met het doel een ander te dwingen iets te doen of na te laten.” Een gijzelaar is dus iemand die wordt gegijzeld, vast gehouden, tegen zijn of haar zin. Wat een onwijs irritante FOUT in ons taalgebruik. Gelijk aanpassen die hap. De media gebruikt, terecht, al een tijdje de door hen nieuw uitgevonden termen ‘gegijzelde’ en ‘ gijzelnemer’. Hulde.
Super
Tegenwoordig is alles ‘super’. Ik moet regelmatig mijn tong bijna afbijten om te voorkomen dat ik zelf ook iets als ‘super’ betitel. Niet doen. Beter om een ander bijvoeglijk naamwoord te gebruiken. Maar het is zeer besmettelijk en lastig af te leren.
Wasmarathon
‘Wasmarathon’. Het is een woord dat in ons gezin wordt gebezigd. Ik gebruikte de term ooit in een gesprek met een vriend. Terloops en zonder nadruk, want het woord was onopvallend mijn vocabulaire in gehobbeld. "Wasmarathon?" Mijn vriend keek er een beetje vies bij. "Wat is dat in vredesnaam?". Ik kon niet anders dan betekenis en context nader toelichten.
Ik zal proberen het omzichtig te beschrijven. Laat ik beginnen met te verklappen dat ons huishouden er één is van lichte wanorde. Het is er niet als van Jan Steen, maar een klinisch laboratorium is het zeker niet. Ondergetekende is het meest geordende gezinslid en ik moet vrouw en zoon met enige regelmaat achter de vodden zitten. Ik doel dan uiteraard op orde en netheid. Eén aspect van de lichte chaos heet textiel. Het is onbegrijpelijk hoeveel kleding (én schoenen) er in ons kleine gezin rondgaan. Werkelijk onvoorstelbaar. Van een paar ruimtes in het huis blijven de deuren voor mij gesloten zodat ik mij niet aan de gigantische stapels kleding hoef te ergeren. Voor de duidelijkheid: ik help met alles in het huishouden, maar textiel raak ik ik niet aan. Dat is J.'s chapiter.
Dus, bij gebrek aan discipline, groeien de stapels wasgoed regelmatig tot ongekende hoogten. Op enig moment wordt het J. ook te veel en dan is het moment van de ‘wasmarathon’ aangebroken. Gedurende enkele dagen is ze dan, letterlijk, in het zweet des aanschijns aan het sorteren, stapelen, sjouwen, strijken en vouwen dat het een aard heeft. Onverdroten zwoegt het vrouwtje trap op, trap af, met manden vol wasgoed. Wasmachine, wasdroger en strijkijzer maken overuren en de ganse bel-etage riekt naar Ariel 3-in-1 pods. Ik durf haar tijdens een wasmarathon nauwelijks aan te spreken uit angst dat ze gaat zitten en de pijp aan Maarten geeft. Maar na een paar dagen is het werk gedaan en dan is het weer even netjes. De wasmarathon dus. Het woord is door J. uitgevonden.
Ik zal proberen het omzichtig te beschrijven. Laat ik beginnen met te verklappen dat ons huishouden er één is van lichte wanorde. Het is er niet als van Jan Steen, maar een klinisch laboratorium is het zeker niet. Ondergetekende is het meest geordende gezinslid en ik moet vrouw en zoon met enige regelmaat achter de vodden zitten. Ik doel dan uiteraard op orde en netheid. Eén aspect van de lichte chaos heet textiel. Het is onbegrijpelijk hoeveel kleding (én schoenen) er in ons kleine gezin rondgaan. Werkelijk onvoorstelbaar. Van een paar ruimtes in het huis blijven de deuren voor mij gesloten zodat ik mij niet aan de gigantische stapels kleding hoef te ergeren. Voor de duidelijkheid: ik help met alles in het huishouden, maar textiel raak ik ik niet aan. Dat is J.'s chapiter.
Dus, bij gebrek aan discipline, groeien de stapels wasgoed regelmatig tot ongekende hoogten. Op enig moment wordt het J. ook te veel en dan is het moment van de ‘wasmarathon’ aangebroken. Gedurende enkele dagen is ze dan, letterlijk, in het zweet des aanschijns aan het sorteren, stapelen, sjouwen, strijken en vouwen dat het een aard heeft. Onverdroten zwoegt het vrouwtje trap op, trap af, met manden vol wasgoed. Wasmachine, wasdroger en strijkijzer maken overuren en de ganse bel-etage riekt naar Ariel 3-in-1 pods. Ik durf haar tijdens een wasmarathon nauwelijks aan te spreken uit angst dat ze gaat zitten en de pijp aan Maarten geeft. Maar na een paar dagen is het werk gedaan en dan is het weer even netjes. De wasmarathon dus. Het woord is door J. uitgevonden.
Kein Nebel umschwebt uns, und schleicht er sich ein, Ein Strahl und ein Lüftchen: die Insel ist rein!
Veel mensen hebben om allerlei redenen een hekel aan de Duitse taal. Ik niet. Ik houd wel van de zorgvuldigheid en compleetheid van het Duits en ik beheers het best redelijk. Het Nederlands is ook een Germaanse taal en is, als je het echt op de keper beschouwt, zeer vergelijkbaar met de Duitse. De verschillen in grammatica en uitspraak verhullen de overeenkomsten. Maar, het spijt mij, meer dan de helft van de woorden die wij in het Nederlands gebruiken zijn nagenoeg gelijk aan de Duitse. Onze taal is eigenlijk een Germaanse mutatie.
Het Duits was eeuwenlang de leidende cultuurtaal in Centraal Europa en het Nederlands was er niet meer dan een afgeleide van. Aldus de linguïstische historie. De naamvallen zijn in het Nederlands in de zeventiende eeuw ingevoerd omdat Nederland ook ‘een cultuurtaal’ wilde zijn. In 1934 werden de naamvallen weer afgeschaft; mijn moeder heeft ze nog moeten leren. Het is wel duidelijk hoe sterk onze taal is verwant met het Duits. Ooit leerde ik op school dat het plaatsen van het hulpwerkwoord van de lijdende vorm van ‘worden’ achteraan de zin een Germanisme is. Bijvoorbeeld: ‘Er moet eerst nog wat aan veranderd worden’ zou moeten zijn: ‘Er moet eerst nog wat aan worden veranderd.’ Beide vormen zijn tegenwoordig juist en toegestaan, maar ik krijg het niet uit mijn systeem. ‘Worden’ na het voltooid deelwoord klinkt voor mij schurend en atonaal. Als u van plan bent er op te gaan letten, wees gewaarschuwd, want je raakt het nooit meer kwijt. Ik betwijfel trouwens of er op onze scholen nog op dat niveau wordt onderwezen.
“.. waar vandaan ik neerkeek op dat onwetende puisterige leerlingen rapalje”. Een sketch van minder dan twee minuten waarin maatschappijkritiek, humor, ironie, cultuur, en taalkunst in één vloeien. Niet minder dan meesterlijk en van een niveau waar men tegenwoordig alleen nog maar van kan dromen.
Toonhoogte
Misschien niet direct een taaldingetje, maar wel verwant en typisch iets wat J. opviel; ze is tenslotte van de details. Regelmatig imiteerde zij Amerikaanse vrouwen die met een opmerkelijke lage stem op TV hun woordje deden. Bral, bral, bral, bas, bas, bas. Het ging mij ook opvallen dat, met name, Amerikaanse dames met een bepaalde maatschappelijke status met een ‘low pitch’ spraken. Op het irritante af. Onderzoek wijst uit, blijkt na wat Goegelen, dat in de afgelopen 50 jaar de toonhoogte van de westerse vrouw sterk is gedaald. Hoewel de stem van een vrouw normaal gesproken een volledige octaaf hoger is dan een mannenstem, zijn ze vandaag nog maar 2/3 van een octaaf hoger. Het blijkt dat vrouwen, min of meer onbewust, hun stem lager inzetten om autoriteit te krijgen. Is dit de weg naar meer vrouwen op managementposities? Lijkt mij geen goed idee. Niet doen, gewoon fulltime werken dames, normaal praten en dan komen jullie er echt wel.
Tommy Wieringa
Het gaat hier over taal en aspecten daarvan die ik opmerkelijk acht. In dat verband wil ik Tommy Wieringa noemen. In mijn ogen één van de grootste schrijvers en vertellers in het Nederlands taalgebied. Een fenomenaal stilist met een schrijftalent dat bijna benevelt. Zijn verhalen zijn vreemd, vervreemdend, ontregelend maar altijd geloofwaardig en beeldend. Het lezen van een Wieringa is voor mij een feest. Lavend en bevredigend. Bijna elke zin is geboetseerde taal van het hoogste niveau. ‘De Heilige Rita’, zijn nieuwste roman, heb ik nog niet gelezen, maar ik kan niet wachten. Tommy Wieringa dus. Wat een kunstenaar. Die moest ik hier even noemen.
Event
Tegenwoordig heet een evenement, een grote georganiseerde gebeurtenis, een ‘event’. Welke idioot heeft verzonnen om dat woord in omloop te brengen? Ik erger mij daar echt rot aan. Kappen daar mee zeg. Zo rukt het ongepast anglicisme langzaam maar zeker op. Ik geef toe, ik ben een frequent en enthousiast gebruiker van Engelse termen, maar dat doe ik zeer bewust. Bij gebrek aan beter of omdat het lekker ‘bekt’. Zie het dan als een stijlvorm en niet per se als een Anglicisme. Taalwetenschappers zeggen bovendien dat leenwoorden onze taal verrijken en dat sommige van die woorden zo sterk zijn dat vertaling ze te kort doen. Bijvoorbeeld ‘mindfuck’. Ik kan niet anders dan het met het voorbeeld eens zijn. Maar, ‘event’? Kom op zeg.
Bordjes
Onderstaande mededeling kwamen we tegen op een deur op een willekeurig en onaanzienlijk pand in Rome. Het is dus geen postkantoor, ze hebben er geen postzegels en ook geen telefoonkaarten. Ik hoef, hoop ik, niet uit te leggen wat hier leuk aan is. We lagen blauw van de lach.
Een wandeling met vriend K. in Drenthe. Zeer interessant bord. Met ‘Overigens’ bedoelt men heden ten dage ‘trouwens’. Op het bordje betekent het echter ‘voor het overige’ zoals dat vroeger werd gebruikt. Maar de gemiddelde wandelaar zal dat vermoedelijk niet zo interpreteren. Grappig.
Wat dat
Ik kan niet beter afsluiten dan met Drs. E.I. Kipping. Kees van Kooten en Wim de Bie in de jaren tachtig. Briljant!